(geb. mei 1562 in Deventer - gest. 16-10-1621 in
Amsterdam),
Nederlands componist. Jan Pieterszoon Sweelinck, zoon van de organist Pieter Swybertszoon, werd door zijn vader tot organist opgeleid. Al op zijn achttiende volgde hij zijn vader op in de Oude
Kerk te
Amsterdam. Hij bleef dit werk 41 jaar lang doen. Hij stond bekend als virtuoos op alle toetsinstrumenten (
orgel, cembalo, virginaal), waarvoor hij enkele werken schreef. Geroemd werd hij vooral als organist, orgelleraar en orgelcomponist. Hij leidde een aantal belangrijke organisten op (zoals B. J.
Praetorius jr., S. Scheidt, H. Scheidemann), wat hem de
bijnaam organistenmaker" opleverde. Met zijn orgelcomposities, die fantasieën, ricercari, toccata's, koralen-, lied- en dansbewerkingen omvatten, had hij een sterke invloed op de Noord-
Duitse school. Hij gaf de voorkeur aan de volgende technieken: variatie, augmentatie en
diminuendo. De vocale werken van de meester, die geldt als de laatste belangrijke
componist van de
Nederlandse school, zijn geschreven in de oudere contrapuntische stijl van de zestiende eeuw.